Vrede zij met jullie!
Mijn lieve kinderen van mijn Heilig Hart, ik ben uw Verlosser, onze Heer Jezus Christus! Op deze nacht laat ik mijn zegening over elk van jullie hier aanwezig rusten. Ik zegent vooral de kinderen. Laat de kleine kinderen altijd bij mij komen! (Mk 10:14)
Mijn lieve kinderen, ik hou van jullie en ik heb jullie allemaal onder mijn mantel, en ik plaats jullie allen binnen mijn Heilig Hart.
Kleine zielen, lees mijn Woord. Luister ernaar en zet het in uw leven om. Lees het en je zal zien wat ik voor elk van jullie heb: Worden van Eeuwig Lijf, Kracht en Troost voor de donkere tijden waarin jullie leven.
Kleine zielen, ik hou van jullie en ik lijd voor elk van jullie die verloren gaat op het pad der zonde.
Mijn lieve kinderen, ook vandaag ben ik aan het kruis genageld omwille van de zonden van elk van jullie. Leef niet in zonde, mijn kinderen! Beicht u. Wees iedere dag zuiver. Bereidt uzelf voor, kleine kinderen, want gij weten weder de dag noch den uur wanneer de Zoon des Menschen zal komen. Mijn Koninkrijk is nabij, zeer nabij, en kijk, ik kom als een dief. Gij weten niet wanneer die dag zal zijn. Open jullie harten, want ik ben jullie alles en jullie leven. Ik heb jullie allen binnen mijn Hart. Ik zegent u: in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
(¹) Alle zondaars waren de auteurs van Christus' passie. In het magisterium van haar geloof en in het getuigenis van haar heiligen heeft de Kerk nooit vergeten dat "zondaars als zodanig de auteurs en instrumenten waren van alle lijden die de Goddelijke Verlosser onderging. Met in gedachten dat onze zonden Christus zelf raken, aarzelt de Kerk er niet om aan christenen de ernstigste verantwoordelijkheid toe te schrijven voor Jezus' marteling, een verantwoordelijkheid die zij vaak bijna uitsluitend bij de Joden hebben gelegd:
We moeten diegenen die blijven terugvallen in zonde als schuldig beschouwen voor deze afschuwelijke fout. Want het zijn onze misdrijven die onze Heer Jezus Christus naar de marteling van het kruis hebben getrokken, dus zij die zichzelf in wanorde en kwaad hebben gestort "hebben op hun beurt de Zoon van God opnieuw gekruisdigd en Hem aan spot onderworpen" (Heb 6:6). En het is onmiskenbaar dat onze eigen misdaad in dit geval groter is dan die der Joden. Want, zoals de Apostel getuigt, "als zij de Koning der glorie hadden gekend, zouden zij Hem nooit hebben gekruisdigd" (1 Cor 2:8). Wij echter maken een beroep op het kennis van Hem te hebben. En wanneer wij Hem door onze daden ontkennen, richten we in zekere zin ons moordzuchtige handen tegen Hem. De demonen dan, zij zijn het niet die Hem gekruisdigd hebben; jullie zijn het die Hem met hen hebben gekruisdigd en blijven Hem kruisigen, genietend van ondeugden en zonden . (Katechismus van de Katholieke Kerk, p. 170, 598)